Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dij·de uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitdijen

dijde uit

  1. enkelvoud verleden tijd van uitdijen
    • Ik dijde uit. 
    • Jij dijde uit. 
    • Hij, zij, het dijde uit. 


Gangbaarheid