• dicht·klem·men

dichtklemmen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dichtklemmen
klemde dicht
dichtgeklemd
zwak -d volledig
  1. met een klem iets dat openstaat dichtmaken
    • Aangesneden bloedvaten kunnen rode voxels (bloed) gaan spuien en het zicht van de chirurg vertroebelen. De chirurg kan reageren met deppen, afzuigen, dichtklemmen of dichtbranden. Een chirurg krijgt daarmee een instrument om nieuwe operatietechnieken te ontwerpen en 'droog' te oefenen. [2] 
    • Kan je niet zo goed overweg met eetstokjes? Dan kan je valsspelen met een wasspeld. Verwijder de veer tussen de houten pennen en plaats ze tussen je eetstokjes zodat ze net als een wasspeld automatisch dichtklemmen rond je favoriete wokschotel. [3]