• di·bu·jar
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dibujar
dibujaba
dibujado
volledig

dibujar

  1. overgankelijk tekenen
  2. overgankelijk schetsen, beschrijven
    «en sus labios se dibujó una sonrisa»
    een glimlach tekende zich af op haar lippen