• de·zer

dezer

  1. (verouderd) genitief en datief v van deze
    • En zal het u niet grootelijks verkorten in naam en eere, dat gij, zulk eene treffelijke en bevoorrechte dochter van Pallas, de spere der kracht en der kennis richt tegen de borst dezer uitnemende moeder, en haar zelve verwondt en den hartaar afsteekt?"[1] 
  2. genitief mv van deze
    • Hij zal daar een dezer dagen wel naar terugkeren. 
     Een dezer dagen zouden ze langskomen, had hij op enthousiaste toon gemeld.[2]
85 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]
  1. Eene herinnering aan eene beroemde vrouw
    Bosboom-Toussaint
  2. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be