deputeren
- de·pu·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘afvaardigen’ voor het eerst aangetroffen in 1358 [1]
- afgeleid van het Franse députer (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -eren) [2], Latijn deputatus (benoemd). [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
deputeren |
deputeerde |
gedeputeerd |
zwak -d | volledig |
deputeren
- overgankelijk afvaardigen
- Leden van de Eerste Kamer worden gedeputeerd door de provincies.
- Het woord deputeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "deputeren" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "deputeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ deputeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be