Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·pê·che
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord depêche depêches
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de depêchev / m

  1. met spoed te bezorgen gewichtige, ambtelijke brief

Gangbaarheid

56 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen