daagde op
- daag·de op
vervoeging van |
---|
opdagen |
daagde op
- enkelvoud verleden tijd van opdagen
- Ik daagde op.
- Jij daagde op.
- Hij, zij, het daagde op.
- Ik daagde op.
- Het woord daagde op staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.