• daag·de
vervoeging van
dagen

daagde

  1. enkelvoud verleden tijd van dagen
    • Ik daagde. 
    • Jij daagde. 
    • Hij, zij, het daagde. 
vervoeging van
dagen

daagde

  1. onpersoonlijke verleden tijd van dagen
    • Het daagde me al snel dat ik het verkeerd had gedaan.