curar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
curar |
curava |
curado |
volledig |
curar
- cu·rar
curar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
curar |
curaba |
curado |
volledig |
- onovergankelijk genezen, helen, beter worden
- overgankelijk genezen, helen, beter maken
- verplegen, verzorgen, behandelen