crisisjaren
- Geluid: crisisjaren (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkrizɪsˌjarə(n) / (4 lettergrepen)
- cri·sis·ja·ren
- crisisjaar met uitgang -en
de crisisjaren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord crisisjaar
- alleen meervoud (geschiedenis) jaren 30 van de 20e eeuw, toen er een wereldwijde economische depressie was
- ▸ Toen het in de crisisjaren niet goed ging met het bedrijf zijn mijn grootouders in een kleiner huis in Hengelo gaan wonen.[1]
- Het woord crisisjaren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron Jannetje Koelewijn“‘Ik kom maar niet los van mijn familie’” (3 juli 2020) op nrc.nl