crisisjaar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: crisisjaar (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkrizɪsˌjar / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- cri·sis·jaar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | crisisjaar | crisisjaren |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het crisisjaar o
- kalenderjaar waarin sprake is/was van een ernstige noodsituatie
- ▸ Wat je amper hoort, is dat Italië sinds 1995 in alle jaren, behalve crisisjaar 2009, een ‘primair’ begrotingsoverschot had.[2]
- ▸ De krediet- en eurocrisis verschoof de blik van de City-bankiers in Londen naar Azië en droeg bij aan de Britse weerzin tegen het Europese bondgenootschap die uitmondde in Brexit. (…) De crisisjaren destabiliseerden Rusland en Oekraïne, Griekenland en natuurlijk de VS, waar het falen van markt én overheid de ideale voedingsbodem creëerden voor de kandidatuur van Donald Trump.[3]
- (geschiedenis), (pregnant) mv: jaren 30 van de 20e eeuw, toen er een wereldwijde economische depressie was
- ▸ Toen het in de crisisjaren niet goed ging met het bedrijf zijn mijn grootouders in een kleiner huis in Hengelo gaan wonen.[4]
Gangbaarheid
- Het woord crisisjaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Mark Beunderman“‘Niets doen voor Zuid-Europa is gevaarlijk’” (28 mei 2020) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Rik Rutten“Historicus Adam Tooze: ‘Angst is een onderschatte drijfveer voor verandering’” (26 juni 2020) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Jannetje Koelewijn“‘Ik kom maar niet los van mijn familie’” (3 juli 2020) op nrc.nl