coronawandelaar
- co·ro·na·wan·de·laar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coronawandelaar | coronawandelaars |
verkleinwoord |
de coronawandelaar m
- mensen die ten tijde van het uitbreken van het coronavirus gingen wandelen
- Door de vele coronawandelaars konden de mensen niet de vereiste anderhalve meter afstand houden tot elkaar.