coronavirusuitbraak
- co·ro·na·vi·rus·uit·braak
- Samenstelling van coronavirus en uitbraak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coronavirusuitbraak | coronavirusuitbraken |
verkleinwoord |
- (medisch) het plotseling optreden van het coronavirus
- De coronavirusuitbraak zat er in Europa al maanden aan te komen.