colorist aan het werk
  • co·lo·rist
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘schilder die zich toelegt op kleureffecten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1717 [1]
  • afleiding van color met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord colorist coloristen
verkleinwoord

de coloristm [3]

  1. (schilderkunst) schilder die zich gespecialiseerd heeft in het gebruik van (felle) kleuren
    • De acceptatie van seksspeeltjes zou een stuk vlotter verlopen als er ook nog enig esthetisch genoegen aan te beleven was. De vleeskleurige varianten maken een macabere, geamputeerde indruk. De rest is uitgevoerd door een colorist die zichzelf verboden heeft ooit andere kleuren te gebruiken dan de hoezenontwerper van Doe Maar. [4] 
    • Even later bekende hij een colorist te zijn. „Ik ben altijd met kleuren bezig, ik moet kleuren zien.” Schilderen was volgens Jeroen een scheppende kunst, acteren een afgeleide kunst. Hij beheerste ze alle twee. [5] 
72 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[6]