claus
- claus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘passage in toneelstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1916 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | claus | clausen |
verkleinwoord | clausje | clausjes |
- laatste woord van een passage waarop een acteur wacht om in te vallen
- passage in een toneelstuk die door één acteur zonder onderbreking gesproken wordt
- Het woord claus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "claus" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "claus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ claus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be