clé
- IPA: /kle/
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
clé | la clé | clés | les clés |
clé v
- sleutel (slotopener)
- sleutel (gereedschap)
- sleutel (code voor geheimschriften)
- sleutel (muziekteken)
- clé anglaise
- Engelse sleutel
- fermer à clé
- op slot doen
- mettre la clé sous la porte
- met de noorderzon vertrekken
- mettre sous clé
- achter slot en grendel doen
- prendre la clé des champs
- het hazenpad kiezen (ervandoor gaan)