• cij·fer uit
vervoeging van
uitcijferen

cijfer (...) uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitcijferen
    • Ik cijfer uit. 
  2. gebiedende wijs van uitcijferen
    • Cijfer uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitcijferen
    • Cijfer je uit?