certifiëren
- Geluid: certifiëren (hulp, bestand)
- cer·ti·fi·e·ren
- Naamwoord van handeling van het Franse certifier (met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
certifiëren |
certifieerde |
gecertifieerd |
zwak -d | volledig |
certifiëren
- overgankelijk officieel bevestigen door middel van een handtekening
- Zo wordt in het bijzonder een vangstcertificatieschema in het leven geroepen waarmee de autoriteiten van de vlaggenstaat dienen te certifiëren dat de partijen vis die verhandeld worden, afkomstig zijn van legale visserijactiviteiten.[2]
- Het woord certifiëren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ certifiëren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Illegale visserij, Departement Landbouw en Visserij