• cam·ber
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘eenzijdige slijtage van autoband’ voor het eerst aangetroffen in 1954 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord camber cambers
verkleinwoord - -

de camberm [3]

  1. de afwijkende stand van de wielen van een voertuig ten opzichte van de verticale lijn door het wiel
  2. eenzijdige slijtage van autoband door bovenbeschreven afwijking
21 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[4]