stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
cabecear
cabeceaba
cabeceado
volledig

cabecear

  1. knikken, schudden (van het hoofd)
  2. knikkebollen
  3. buigen, doorbuigen
  4. (scheepvaart), stampen (van een schip)
  5. schudden, hobbelen (van een rijtuig)
  6. koppen (voetbal)