• kʰa:rˠnˠ
Enkelvoud Meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief càrn cùirn

càrn m

  1. hoop, stapel
Gebiedende wijs Naamwoord
càrn càrnadh m
Onafhankelijk Afhankelijk
Verleden tijd chàrn do chàrn
Toekomende tijd

càrn

  1. opstapelen
  2. opslaan, hamsteren, oppotten
    «Ged chàrn e airgead.»
    Hoewel hij geld oppotte.