buitenlid
- bui·ten·lid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | buitenlid | buitenleden |
verkleinwoord |
het buitenlid o
- een lid van een vereniging dat buiten de stad of land van vestiging woont
- (anatomie) extremiteit zoals een arm of een been
- Het woord buitenlid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buitenlid" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
73 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be