Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·ker·ke·lij·ke
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

buitenkerkelijke

  1. verbogen vorm van de stellende trap van buitenkerkelijk
     Eén van deze buitenkerkelijke vormen van religie die inmiddels een grote geloofsgemeenschap kent, is sport in het algemeen en voetbal in het bijzonder. De analogie dringt zich vrij eenvoudig op. In Amsterdam denkt men te beschikken over 'Godenzonen', het Wembley-stadion beschikt over 'het heilige gras' en de Rotterdamse Kuip beschouwt men als 'een voetbaltempel'.[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenkerkelijke buitenkerkelijken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de buitenkerkelijkev / m

  1. iemand die geen lid is van een kerkgenootschap

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Anton C. Zijderveld en Mark van Ostaijen
    “'Godenzonen, het heilige gras en de verlosser: voetbal is een religie'” (16-01-2012), Tubantia