Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bui·ten·ar·ma·tuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord buitenarmatuur buitenarmaturen
verkleinwoord buitenarmatuurtje buitenarmatuurtjes

Zelfstandig naamwoord

de buitenarmatuurv

  1. (elektrotechniek) houder voor een of meer lampen in de buitenlucht
     Kolbjiirn was bij het boothuis bezig de buitenarmatuur te bevestigen.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723