• buik·dans·ten
vervoeging van
buikdansen

buikdansten

  1. meervoud verleden tijd van buikdansen
    • Wij buikdansten. 
    • Jullie buikdansten. 
    • Zij buikdansten. 
    • Mijn vriendinnen waren blanke meiden, door mijn moeder liefkozend haar blonde dochters genoemd. Tegelijkertijd buikdansten we op zaterdag en aten we shoarma op zondag – ook in de tijd dat het gekruide reepjes­vlees nog niet kant-en-klaar in de schappen van de supermarkt lag. [1]