• buig·baar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord buigbaarheid
verkleinwoord

de buigbaarheidv

  1. de mate waarin iets gebogen kan worden zonder te breken op de knikken
     Anderen vragen zich af of buigbaarheid werkelijk veel bijdraagt aan het kijkplezier. Enkele jaren terug werd voorspeld dat 3D-tv de nieuwe standaard zou worden, daar is niets van terechtgekomen.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Samsung presenteert buigbare tv” (Dinsdag 7 januari 2014, 07:24), NOS