buien
- Geluid: buien (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbœyjə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈbœʏə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /bœːə(n)/
- bui·en
de buien mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bui
- ▸ Het daaropvolgende uur luisterden ze naar de regen, die afwisselend op de ramen tikte en kletterde. God had ook Zijn buien.[1]
- Het woord buien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "buien" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be