• brors·dot·ter
  • Samenstelling van de Zweedse woorden bror en dotter.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   brorsdotter     brorsdottern     brorsdöttrar     brorsdöttrarna  
genitief   brorsdotters     brorsdotterns     brorsdöttrars     brorsdöttrarnas  

brorsdotter g

  1. (familie) nicht (dochter van broer)