Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • breed·uit
Woordherkomst en -opbouw

Bijwoord

breeduit

  1. zo breed mogelijk
    • Hij zit breeduit op zijn stoel 
     'Danny grijnsde breeduit.[1]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen