brauw
- brauw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brauw | brauwen |
verkleinwoord | - | - |
- wenkbrauw
- Ziet ge niet hoe zijn brauw fronst om uw ijdel
Gelegenheidsgestamel, ijdel galmen,
Zinloos en zielloos voor den steeds miskende?[1]
- Ziet ge niet hoe zijn brauw fronst om uw ijdel
vervoeging van |
---|
brauwen |
brauw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brauwen
- Ik brauw.
- gebiedende wijs van brauwen
- Brauw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van brauwen
- Brauw je?
- Het woord 'brauw' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Rembrandt-hoon
Alex Gutteling, 1906