bracht bijeen
- bracht bij·een
vervoeging van |
---|
bijeenbrengen |
bracht bijeen
- enkelvoud verleden tijd van bijeenbrengen
- Ik bracht bijeen.
- Jij bracht bijeen.
- Hij, zij, het bracht bijeen.
- Ik bracht bijeen.
- Het woord bracht bijeen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.