Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·ven·ste
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van bovenst met het achtervoegsel -e
  • is op te vatten als de verbogen overtreffende trap van het bijwoord boven

Bijvoeglijk naamwoord

bovenste

  1. verbogen vorm van de stellende trap van bovenst
  2. wat boven alle andere is
    • Wij moeste 10 trappen lopen om op de bovenste etage te komen. 
     In afwachting van zijn bier peuterde de Duitser aan het op één na bovenste knoopje van zijn overhemd en opende het.[1]
Antoniemen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen