bovenbuur
- bo·ven·buur
- samenstelling van boven en buur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bovenbuur | bovenburen |
verkleinwoord | bovenbuurtje | bovenbuurtjes |
de bovenbuur m
- een buur die een etage hoger dan jezelf woont
- De bovenburen stampten hard op de grond toen wij een feestje gaven waarbij veel lawaai werd gemaakt; toen hebben we ze ook maar op het feestje uitgenodigd.
- In een flat kun je naast buren aan de linkerkant en rechterkant ook benedenburen en bovenburen hebben.
- Het woord bovenbuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bovenbuur" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be