• bo·ven·buur
enkelvoud meervoud
naamwoord bovenbuur bovenburen
verkleinwoord bovenbuurtje bovenbuurtjes

de bovenbuurm

  1. een buur die een etage hoger dan jezelf woont
    • De bovenburen stampten hard op de grond toen wij een feestje gaven waarbij veel lawaai werd gemaakt; toen hebben we ze ook maar op het feestje uitgenodigd. 
    • In een flat kun je naast buren aan de linkerkant en rechterkant ook benedenburen en bovenburen hebben. 
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be