• bots·te (werkwoord)
  • bot·ste (bijvoeglijk naamwoord)
vervoeging van
botsen

botste

  1. enkelvoud verleden tijd van botsen
    • Ik botste. 
    • Jij botste. 
    • Hij, zij, het botste. 

botste

  1. verbogen vorm van de overtreffende trap van bot