• bos·tel
enkelvoud meervoud
naamwoord bostel -
verkleinwoord - -

de bostelv / m

  1. uitgetrokken, afgewerkt mout, bestaande uit de bolsters en de onoplosbare bestanddelen, dat als veevoer gebruikt wordt
19 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[3]