borrar
- bo·rrar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
borrar |
borraba |
borrado |
volledig |
borrar
- overgankelijk wissen, uitvegen, uitwissen
- vervagen
- doorstrepen
- schrappen (van een lijst)
- laten verdwijnen
- «borrar de la memoria»
- uit het geheugen wissen
- «borrar de la memoria»
- [1] tachar
- borrar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española