boquear
- bo·que·ar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
boquear |
boqueaba |
boqueado |
volledig |
boquear
- onovergankelijk naar adem happen
- zieltogen, op sterven liggen, ten einde lopen
- overgankelijk uiten, uitbrengen, uitspreken, zeggen