boorden
- boor·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
boorden |
boordde |
geboord |
zwak -d | volledig |
boorden [1]
- overgankelijk van een boord voorzien
de boorden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord boord
vervoeging van |
---|
boren |
boorden
- meervoud verleden tijd van boren
- Wij boorden.
- Jullie boorden.
- Zij boorden.
- Wij boorden.
- ▸ Van het ene op het andere moment boorden de staalblauwe ogen van Steiner zich in Jeroens blik.[2]
- Het woord boorden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boorden" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be