Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boom·hut·ten·bou·wer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boomhuttenbouwer boomhuttenbouwers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de boomhuttenbouwerm

  1. (beroep) iemand die boomhutten bouwt
    • De boomhuttenbouwer zorgt ervoordat de boomhut bij een storm goed blijft zitten. 

Gangbaarheid