boomer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- boo·mer
Woordherkomst en -opbouw
- Verkorte versie van babyboomer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boomer | boomers |
verkleinwoord | boomertje | boomertjes |
Zelfstandig naamwoord
de boomer m
- persoon van gevorderde leeftijd die ouderwetse denkbeelden en conservatieve opvattingen heeft