boogdeurtjes
- Geluid: boogdeurtjes (hulp, bestand)
- IPA: / ˈboɣdørcəs / (3 lettergrepen)
- boog·deur·tjes
- boogdeurtje met uitgang -s
de boogdeurtjes mv
- verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord boogdeur
- ▸ Een fijn Hollands stukje natuur is het hier en dat oude verweerde huisje op de zijoever met zijn bemoste stenen muurtjes en aardige boogdeurtjes, waarachter wat tuingereedschap staat opgeborgen, zou je er niet graag uit willen missen.[1]
- Het woord 'boogdeurtjes' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Eygenhuysen, Truus“Dieren vragen onze aandacht”, 3e druk (1946), Nederlandsche Keurboekerij, Amsterdam, p. 154