• bon·nen·boek·je
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord bonnenboekje bonnenboekjes

het bonnenboekjeo

  1. notitieblok dat een politieagent gebruikt bij het uitdelen van boetes
     Ze noteerde het op de achterkant van een bonnenboekje.[1]
     Of het bonnenboekje erbij wordt gehaald, is vooral afhankelijk van twee factoren. Of er dringende andere meldingen zijn (bijvoorbeeld van geweldpleging). En of de fietser door de kapotte onderdelen een gevaar is op de weg. De agent maakt zelf de afweging voor een geldboete of waarschuwing.[2]
     In beide kwesties pleitte minister Slob voor flexibiliteit. "We staan niet meteen klaar met een bonnenboekje, coulance dus voor ouders die hun kind thuis laten."[3]
  1. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  2.   Weblink bron
    Paulus Houthuijs
    “Fietser kan talloze boetes krijgen, maar controle is er vooral op licht” (31-01-2019), NOS
  3.   Weblink bron “Slob in Kamerdebat: coulance voor leraren en ouders die bang zijn” (29-04-2020), NOS