bonkelen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bon·ke·len
Woordherkomst en -opbouw
- frequentatief gevormd uit bonken met het achtervoegsel -el
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bonkelen |
bonkelde |
gebonkeld |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
bonkelen
- inergatief zich met dreunend gebons verplaatsen
- Wij bonkelen op onze fietsen over de Kemmelberg.
- Het koperen blakertje waaraan zij bezig was glipte uit haar hand en bonkelde over de tafel. [1]
Verwijzingen
- ↑ Eckeren, G. van"Ida Westerman" in: Onze Eeuw. jrg. 8 deel 3 nr. 7 (juli 1908) erven F. Bohn, Haarlem; p. 13; geraadpleegd 2019-05-19