bonbonnière
- Geluid: bonbonnière (hulp, bestand)
- bon·bon·ni·è·re
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bonbonnière | bonbonnières |
verkleinwoord | - | - |
- (huishouden), (snoepgoed) presenteerschaaltje voor bonbons
- Het woord bonbonnière staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bonbonnière" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "bonbonnière" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ bonbonnière op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
bonbonnière | la bonbonnière | bonbonnières | les bonbonnières |
bonbonnière v
- (huishouden), (snoepgoed), bonbondoos
- (informeel), (wonen) kleine woning of klein appartement
- (beroep) bonbonverkoopster