Nederlands

 
bomenrij
Uitspraak
Woordafbreking
  • bo·men·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bomenrij bomenrijen
verkleinwoord bomenrijtje bomenrijtjes

Zelfstandig naamwoord

de bomenrijv / m

  1. een rij door de mens geplante bomen, vaak langs een weg of kanaal
    • Het nieuwe deel van 1,4 kilometer tussen de Denekamperstraat en de Vijfsprong wordt 6 meter breed en krijgt een vrijliggend rijwielpad. Daartoe wordt de huidige Dusinksweg gebruikt. De bomenrij tussen fietspad en nieuwe weg wordt zoveel mogelijk gespaard. De kosten van de aanleg zijn geraamd op 2,5 miljoen euro. [2] 
    • Verder overleefden vele bomen, dakpannen maar ook zonnepanelen de harde wind niet. Zo ligt de Gravenallee, de herkenbare bomenrij rondom Huize Almelo, bezaaid met grote en kleine takken. Het weerhield enkele wandelaars en fietsers, ook tijdens de storm, er niet van om een tochtje te maken door de krakende bomenrij. [3] 
    • Holtenaar E. Krooshof die een pleidooi hield om alle beuken te kappen en er nieuwe bomen te planten, krijgt daarmee nul op het rekest. Volgens Krooshof zijn de bomen van het Beukenlaantje zo oud dat het geen zin heeft ze te handhaven. De gemeente Rijssen-Holten doet er juist alles aan om de oude beuken te behouden en er een belevingspad te maken. Het college van B en W heeft net besloten om de agrarische grond vlak langs de bomenrij te kopen, zodat er onder de beuken geen activiteiten meer plaatsvinden. Beuken die 'uitvallen' worden meteen vervangen. [4] 

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen