• bo·li·ta
  • Antiliaans-Nederlands [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bolita bolita's
verkleinwoord

de bolitav / m

  1. bolletje met cocaïne dat men inslikt om het te kunnen smokkelen
     Voorbeelden van mogelijke Caraïbische woorden zijn: bolita, dushi, faderen, gasbom, kets, pika, suikerdiefje, choller en makamba. Er staan ook nieuwe woorden in het nieuwe Groene Boekje: euro-islam, fair trade, flatscreentelevisie, mindmapping, op-en-afrelatie, tobintaks, veggiedag en wij-zij-denken.[2]
  1. bolita op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Dushi in het nieuwe Groene Boekje” (10-06-2013), NOS