Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blus·ten af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afblussen

blusten (…) af

  1. meervoud verleden tijd van afblussen
    • Wij blusten af. 
    • Jullie blusten af. 
    • Zij blusten af. 

Gangbaarheid