• bloe·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bloezen
bloesde
gebloesd
zwak -d volledig

bloezen

  1. ergatief bollend overhangen (van kledingstukken)
    • Die mooie trui is helemaal gaan bloezen! 
  2. overgankelijk bollend over doen hangen
    • Het gewaad werd vaak over de gordel gebloesd omdat de lap vaak langer was dan de afstand tussen de schouders en de voeten. 

de bloezenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bloes
72 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be