• bloem·kwe·ke·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord bloemkwekerij bloemkwekerijen
verkleinwoord

de bloemkwekerijv

  1. bedrijf waar men bloemen kweekt uit zaad
     Ze is opgegroeid tussen de snijhortensia's in Pijnacker en tot voor kort leek haar toekomst ook daar te liggen, bij de bloemkwekerij van haar vader en haar oom. Maar tegenwoordig vertoeft Demi Vollering vaker in de Franse Alpen. "Ik hou van de bergen. Ik ben altijd nieuwsgierig; hoe zou het eruitzien als ik daar op de top sta?"[2]
     De branchevereniging voor groothandelaren in de bloemkwekerij wil dat importeurs van de rozen gaan praten met hun leveranciers over betere voorzorgsmaatregelen. De verantwoordelijkheid zou in eerste instantie in Kenia liggen. "Voorlichting, preventie, bestrijding en strengere controles in Kenia moeten ervoor zorgen dat het aantal vondsten bij import daalt", zegt de branchevereniging.[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Demi Vollering: van snijhortensia's naar grootste wielerploeg ter wereld” (Zaterdag 19 juni 2021, 07:19), NOS
  3.   Weblink bron “Afrikaanse fruitmot bedreigt Nederlandse paprika's” (Vrijdag 9 augustus 2019, 08:02), NOS