Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blies bel·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
bellenblazen

blies bellen

  1. enkelvoud verleden tijd van bellenblazen
    • Ik blies bellen. 
    • Jij blies bellen. 
    • Hij, zij, het blies bellen. 


Gangbaarheid